Artikel 5: Grondrechten

4
Artikel 5
6
  • 1. 
    Het Handvest van de grondrechten vormt een integrerend deel van de Grondwet. Het Handvest is vervat [in het tweede deel ervan / in een eraan gehecht protocol].
  • 2. 
    De Unie kan toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De toetreding tot dit Verdrag laat de bevoegdheden van de Unie, zoals bij deze Grondwet omschreven, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en voortvloeiend uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.

Voetnoot bij lid 1:

[De integrale tekst van het Handvest, met alle redactionele aanpassingen die in het eindverslag van Werkgroep II zijn vermeld (CONV 354/02), komt, overeenkomstig het door de Conventie e nemen besluit, te staan in, hetzij een tweede deel van de Grondwet, hetzij een eraan gehecht Protocol.]

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting

Met dit voorstel voor een artikel wordt gevolg gegeven aan de twee voornaamste aanbevelingen van het verslag van Werkgroep II (CONV 354/02), namelijk enerzijds dat het Handvest van de grondrechten moet worden opgenomen in de Grondwet met constitutioneel karakter en dwingende rechtsgevolgen, en anderzijds dat de Unie moet kunnen toetreden tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Met betrekking tot de techniek om het Handvest in het Constitutionele Verdrag op te nemen, moet worden opgemerkt dat het feit dat de volledige tekst ervan (met alle redactionele aanpassingen waarvan in het eindverslag van de werkgroep melding is gemaakt) zal worden opgenomen hetzij in een tweede afzonderlijk gedeelte van de Grondwet, hetzij in een aan deze Grondwet gehecht protocol, het juridische verbindende karakter ervan zal waarborgen en dat op het Handvest de algemene voorschriften betreffende toekomstige wijzigingen van het Verdrag kunnen worden toegepast.

Voorts zal deze techniek de mogelijkheid bieden de structuur van het Handvest te behouden en zal daarmee voorkomen kunnen worden dat het eerste deel van de Grondwet langer wordt. Terzelfder tijd zal door het vermelden van het Handvest in een van de eerste artikelen van de Grondwet het constitutionele karakter ervan worden beklemtoond. In de rechtsgrondslag van lid 2, waarbij de Unie wordt toegestaan toe te treden tot het EVRM, is voorts uitdrukkelijk bepaald dat de toetreding niet tot gevolg mag hebben dat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten wordt gewijzigd, waarmee gevolg wordt gegeven aan een aanbeveling van Werkgroep II. De loutere vermelding van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in dit lid is het gevolg van het feit dat in een advies van het Hof van Justitie van 1996 werd ontkend dat de Gemeenschap bevoegd is om tot dat Verdrag toe te treden, zulks op basis van overwegingen die dat Verdrag eigen zijn. Dit lid is niet bedoeld om uit te sluiten dat de Unie op basis van de bevoegdheden die haar in het tweede deel van het Verdrag zijn toegewezen, tot andere mensenrechtenverdragen kan toetreden.

Lid 3, dat geïnspireerd is op het huidige artikel 6, lid 2 VEU, heeft tot doel duidelijk aan te geven dat het recht van de Unie, afgezien van het Handvest, nog andere fundamentele rechten kent, namelijk algemene beginselen die voortvloeien uit twee inspiratiebronnen: het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, enerzijds, en de constitutionele tradities die de lidstaten met elkaar gemeen hebben, anderzijds. Zoals verschillende conventieleden in Werkgroep II (zie blz. 9 en 10 van het eindverslag, CONV 354/02) tijdens de plenaire zitting hebben beklemtoond, ligt het belang van deze bepaling in het feit dat verduidelijkt wordt dat de opneming van het Handvest het Hof van Justitie niet belet uit deze twee bronnen te putten om nog andere fundamentele rechten te erkennen die onder meer zouden kunnen voortvloeien uit mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het EVRM en de constitutionele tradities die de lidstaten met elkaar gemeen hebben. Dit strookt met de klassieke constitutionele doctrine, volgens welke de lijsten van fundamentele rechten in de grondwetten nooit volledig worden geacht, waardoor de jurisprudentiële ontwikkeling van aanvullende rechten op basis van ontwikkelingen in de samenleving wordt aanvaard.

2.

Ontwikkeling artikel

1984
  • 1. 
    De Unie beschermt de waardigheid van de individu en erkent van elke onder haar rechtsmacht vallende persoon de fundamentele rechten en vrijheden, zoals die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke beginselen van de grondwetten van de Lid-Staten, alsmede uit het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
  • 2. 
    De Unie verplicht zich om binnen de grenzen van haar bevoegdheden de economische, sociale en culturele rechten die voortvloeien uit de grondwetten van de Lid-Staten en het Europees Sociaal Handvest te handhaven en te ontwikkelen.
  • 3. 
    Binnen vijf jaar neemt de Unie een besluit over haar toetreding tot bovengenoemde internationale overeenkomsten, alsmede tot de Verdragen van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten en inzake economische, sociale en culturele rechten. Binnen deze zelfde termijn neemt de Unie haar eigen verklaring van de grondrechten aan, volgens de in artikel 84 i van dit Verdrag vervatte herzieningsprocedure.
  • 4. 
    In geval van ernstige, voortdurende schending door een Lid-Staat van de democratische beginselen of de grondrechten kunnen sancties worden toegepast, overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 i van dit Verdrag.
1994

Op de gebieden waarop het recht van de Unie van toepassing is, zien de Unie en de lid-staten erop toe dat de in Titel VIII opgesomde rechten worden geëerbiedigd. De Unie eerbiedigt de fundamentele rechten zoals zij worden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en door de andere internationale instrumenten ter zake, en zoals zij naar voren komen uit de gemeenschappelijke grondwettelijke beginselen van de lid-staten.

2003
  • 1. 
    Het Handvest van de grondrechten vormt een integrerend deel van de Grondwet. Het Handvest is vervat [in het tweede deel ervan / in een eraan gehecht protocol].
  • 2. 
    De Unie kan toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De toetreding tot dit Verdrag laat de bevoegdheden van de Unie, zoals bij deze Grondwet omschreven, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en voortvloeiend uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.

Voetnoot bij lid 1:

[De integrale tekst van het Handvest, met alle redactionele aanpassingen die in het eindverslag van Werkgroep II zijn vermeld (CONV 354/02), komt, overeenkomstig het door de Conventie e nemen besluit, te staan in, hetzij een tweede deel van de Grondwet, hetzij een eraan gehecht Protocol.]

3.

Toelichting

Met dit voorstel voor een artikel wordt gevolg gegeven aan de twee voornaamste aanbevelingen van het verslag van Werkgroep II (CONV 354/02), namelijk enerzijds dat het Handvest van de grondrechten moet worden opgenomen in de Grondwet met constitutioneel karakter en dwingende rechtsgevolgen, en anderzijds dat de Unie moet kunnen toetreden tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Met betrekking tot de techniek om het Handvest in het Constitutionele Verdrag op te nemen, moet worden opgemerkt dat het feit dat de volledige tekst ervan (met alle redactionele aanpassingen waarvan in het eindverslag van de werkgroep melding is gemaakt) zal worden opgenomen hetzij in een tweede afzonderlijk gedeelte van de Grondwet, hetzij in een aan deze Grondwet gehecht protocol, het juridische verbindende karakter ervan zal waarborgen en dat op het Handvest de algemene voorschriften betreffende toekomstige wijzigingen van het Verdrag kunnen worden toegepast.

Voorts zal deze techniek de mogelijkheid bieden de structuur van het Handvest te behouden en zal daarmee voorkomen kunnen worden dat het eerste deel van de Grondwet langer wordt. Terzelfder tijd zal door het vermelden van het Handvest in een van de eerste artikelen van de Grondwet het constitutionele karakter ervan worden beklemtoond. In de rechtsgrondslag van lid 2, waarbij de Unie wordt toegestaan toe te treden tot het EVRM, is voorts uitdrukkelijk bepaald dat de toetreding niet tot gevolg mag hebben dat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten wordt gewijzigd, waarmee gevolg wordt gegeven aan een aanbeveling van Werkgroep II. De loutere vermelding van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in dit lid is het gevolg van het feit dat in een advies van het Hof van Justitie van 1996 werd ontkend dat de Gemeenschap bevoegd is om tot dat Verdrag toe te treden, zulks op basis van overwegingen die dat Verdrag eigen zijn. Dit lid is niet bedoeld om uit te sluiten dat de Unie op basis van de bevoegdheden die haar in het tweede deel van het Verdrag zijn toegewezen, tot andere mensenrechtenverdragen kan toetreden.

Lid 3, dat geïnspireerd is op het huidige artikel 6, lid 2 VEU, heeft tot doel duidelijk aan te geven dat het recht van de Unie, afgezien van het Handvest, nog andere fundamentele rechten kent, namelijk algemene beginselen die voortvloeien uit twee inspiratiebronnen: het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, enerzijds, en de constitutionele tradities die de lidstaten met elkaar gemeen hebben, anderzijds. Zoals verschillende conventieleden in Werkgroep II (zie blz. 9 en 10 van het eindverslag, CONV 354/02) tijdens de plenaire zitting hebben beklemtoond, ligt het belang van deze bepaling in het feit dat verduidelijkt wordt dat de opneming van het Handvest het Hof van Justitie niet belet uit deze twee bronnen te putten om nog andere fundamentele rechten te erkennen die onder meer zouden kunnen voortvloeien uit mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het EVRM en de constitutionele tradities die de lidstaten met elkaar gemeen hebben. Dit strookt met de klassieke constitutionele doctrine, volgens welke de lijsten van fundamentele rechten in de grondwetten nooit volledig worden geacht, waardoor de jurisprudentiële ontwikkeling van aanvullende rechten op basis van ontwikkelingen in de samenleving wordt aanvaard.

2003
  • 1. 
    De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten, dat het tweede deel van deze Grondwet vormt.
  • 2. 
    De Unie streeft naar toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De toetreding tot dit Verdrag laat de bevoegdheden van de Unie, zoals in deze Grondwet omschreven, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.
2003
  • 1. 
    De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Unie, dat Deel II van de Grondwet vormt.
  • 2. 
    De Unie streeft naar toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Toetreding laat de bevoegdheden van de Unie, zoals in deze Grondwet omschreven, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.
2003
  • 1. 
    De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Unie, dat Deel II vormt.
  • 2. 
    De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze toetreding laat de bevoegdheden van de Unie, zoals in de Grondwet bepaald, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.

Verklaring voor de slotakte ad artikel I-7 lid 2 [*]

De Conferentie is het er over eens dat bij de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens de specifieke kenmerken van het recht van de Unie intact moeten blijven. In dit verband neemt de Unie nota van het bestaan van een regelmatige dialoog tussen het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens; deze dialoog zou kunnen worden versterkt wanneer de Europese Unie toetreedt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

 

 

Zie ook het Protocol:

 

Noot [*] bij de ontwerp-verklaring:

Toegevoegd na afloop van de IGC-Raad van 17-18 mei 2004 (document CIG 76/04).

2004
  • 1. 
    De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Unie, dat deel II vormt.
  • 2. 
    De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding laat de bevoegdheden van de Unie, zoals in de Grondwet bepaald, onveranderd.
  • 3. 
    De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.