Hoofdstuk I: Institutioneel kader

Inhoudsopgave van deze pagina:

I-18: De instellingen van de Unie

  • 1. 
    De Unie beschikt over één enkel institutioneel kader dat ertoe strekt:
    • de doelstellingen van de Unie na te streven,
    • de waarden van de Unie te bevorderen,
    • de belangen van de Unie, van haar burgers en van haar lidstaten te dienen, en de samenhang, doeltreffendheid en de continuïteit van het beleid en van het optreden van de Unie gericht op het verwezenlijken van haar doelstellingen, te verzekeren.
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend, volgens de procedures en de voorwaarden die daarin zijn omschreven. De instellingen werken onderling loyaal samen.
 

I-19: Het Europees Parlement

  • 1. 
    Het Parlement oefent, samen met de Raad, de wetgevende- en de begrotingstaak uit, alsmede de politieke controle- en raadgevingstaken onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden. Het kiest de voorzitter van de Europese Commissie.
  • 2. 
    Het Europees Parlement wordt door de Europese burgers gekozen door middel van rechtstreekse algemene vrije en geheime verkiezingen voor een periode van vijf jaar. Het aantal leden bedraagt niet meer dan zevenhonderd. De Europese burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van vier leden van het Europees Parlement per lidstaat.
  • 3. 
    Het Europees Parlement kiest uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.
 

I-20: De Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad geeft aan de Unie de voor haar ontwikkeling noodzakelijke impulsen en stelt haar algemene politieke richtsnoeren en prioriteiten vast.
  • 3. 
    De Europese Raad komt elk kwartaal na een convocatie door zijn voorzitter bijeen. Wanneer de agenda zulks vereist, kunnen de leden van de Raad besluiten zich te laten bijstaan door een minister en, voor de voorzitter van de Commissie, door een lid van de Commissie. Wanneer de situatie zulks vereist, roept de voorzitter een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen.
  • 4. 
    Voorzover de Grondwet niet anders bepaalt, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit.
 

I-21: De voorzitter van de Europese Raad

  • 1. 
    De voorzitter van de Europese Raad wordt door de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen gekozen voor een periode van tweeëneenhalf jaar. Hij is eenmaal herkiesbaar. In geval van een ernstige verhindering kan de Europese Raad overeenkomstig dezelfde procedure een einde maken aan zijn mandaat.
  • 2. 
    De voorzitter van de Europese Raad zit de besprekingen van de Europese Raad voor, stimuleert de besprekingen en zorgt voor de voorbereiding en de continuïteit ervan. Hij streeft ernaar de samenhang en de consensus binnen de Europese Raad te bevorderen. Na afloop van elke bijeenkomst van de Europese Raad legt hij aan het Europees Parlement een verslag voor.

    De voorzitter van de Europese Raad zorgt in die hoedanigheid op zijn niveau voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, onverminderd de verantwoordelijkheden van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken.

  • 3. 
    De Europese Raad kan besluiten om in zijn midden een bureau in te stellen dat bestaat uit drie leden die volgens een billijk toerbeurtsysteem worden verkozen.
  • 4. 
    De voorzitter van de Europese Raad kan geen lid van een andere Europese instelling zijn, noch een nationaal mandaat uitoefenen.
 

I-22: De Raad van ministers

  • 2. 
    De Raad van ministers bestaat voor elke Raadsformatie uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat op ministerieel niveau die gemachtigd is om de lidstaat die hij vertegenwoordigt te binden en het stemrecht uit te oefenen.
 

I-23: De Raadsformaties

  • 1. 
    De Raad Algemene Zaken zorgt voor de samenhang van de besprekingen van de Raad van ministers. Hij bereidt met de medewerking van de Commissie de bijeenkomsten van de Europese Raad voor.
  • 2. 
    De wetgevende Raad beraadslaagt en spreekt zich samen met het Europees Parlement, conform de bepalingen van de Grondwet, uit over de Europese wetten en de Europese kaderwetten. Elke vertegenwoordiging van een lidstaat in de wetgevende Raad wordt waargenomen door een vertegenwoordiger op ministerieel niveau en één of twee vertegenwoordigers van hetzelfde niveau die, afhankelijk van de agenda, terzake deskundig zijn.
  • 3. 
    De Raad Buitenlandse Zaken werkt het extern beleid van de Unie uit volgens de door de Europese Raad bepaalde strategische lijnen en zorgt voor de samenhang in het optreden van de Unie. Hij wordt voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.
  • 4. 
    De Raad komt tevens bijeen in de formatie Economische en Financiële Zaken en de formatie Justitie en Veiligheid.
  • 5. 
    De Raad in de formatie Algemene Zaken kan besluiten dat de Raad in andere formaties bijeenkomt.
  • 6. 
    De Europese Raad kan besluiten dat het voorzitterschap van een formatie van de Raad van ministers, met uitzondering van de formatie Algemene Zaken, wordt waargenomen door een lidstaat voor een periode van ten minste één jaar, rekening houdend met het Europese politieke en geografische evenwicht en met de diversiteit van alle lidstaten.
 

I-24: De gekwalificeerde meerderheid van stemmen

  • 1. 
    Wanneer de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, wordt onder gekwalificeerde meerderheid verstaan, de meerderheid van de lidstaten welke tevens ten minste drievijfde van de bevolking van de Unie vertegenwoordigt.
  • 2. 
    In de Europese Raad nemen de voorzitter en de voorzitter van de Commissie niet deel aan de stemming.
 

I-25: De Europese Commissie

  • 1. 
    De Europese Commissie bevordert het algemene Europese belang en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de bepalingen van de Grondwet als de bepalingen die de Instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Zij oefent tevens coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden.
  • 2. 
    Een handeling van de Unie kan alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, tenzij in de Grondwet anders is bepaald.
  • 3. 
    De Commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien andere leden. Zij kan worden bijgestaan door gedelegeerde Commissieleden. Deze bepaling wordt niet van kracht vóór 1 november 2009.
  • 4. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering of enig ander lichaam.
  • 5. 
    De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Deze instelling kan een motie van afkeuring betreffende de Commissie aannemen volgens de procedures van artikel III-238 van de Grondwet. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, moeten de leden van de Commissie gezamenlijk aftreden. De Commissie blijft de lopende zaken behartigen totdat er een nieuw college is benoemd.
 

I-26: De voorzitter van de Europese Commissie

  • 1. 
    Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europese Parlement een kandidaat voor de functie van voorzitter van de Commissie voor. Deze kandidaat wordt door het Europees Parlement bij meerderheid van stemmen van zijn leden gekozen. Indien deze kandidaat geen meerderheid behaalt, draagt de Europese Raad binnen een maand volgens dezelfde procedure een nieuwe kandidaat bij het Europees Parlement voor.
  • 2. 
    Elke lidstaat stelt een lijst van drie personen op, onder wie ten minste een vrouw, die hij geschikt acht voor de functie van lid van de Europese Commissie. Uit deze personen wijst de verkozen voorzitter, rekening houdend met de Europese politieke en geografische evenwichten, ten hoogste dertien op grond van hun bekwaamheid en Europese inzet gekozen personen aan die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. De voorzitter en de als leden van de Commissie aangewezen personen, met inbegrip van de toekomstige minister van Buitenlandse zaken, vormen een college waaraan het Europees Parlement via een stemming zijn goedkeuring moet hechten. De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
  • 3. 
    De voorzitter van de Commissie stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar opdracht vervult. Hij beslist over de interne organisatie van de Commissie, teneinde de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden te waarborgen. Hij benoemt de vice-voorzitters uit de leden van de Commissie. Een Commissielid dient zijn ontslag in indien de voorzitter hem daarom verzoekt.
  • 4. 
    De voorzitter kan gedelegeerde Commissieleden benoemen, die worden gekozen op basis van dezelfde criteria als die welke voor de leden van de Commissie worden gehanteerd. Hun aantal mag dat van de leden van de Commissie niet overschrijden.

I-27: De minister van Buitenlandse Zaken

  • 1. 
    Met instemming van de voorzitter van de Commissie benoemt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie. Deze voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie uit. De Europese Raad kan zijn mandaat volgens dezelfde procedure beëindigen.
  • 2. 
    De minister van Buitenlandse Zaken draagt met zijn voorstellen bij tot de uitwerking van het gemeenschappelijk buitenlands beleid, en voert dat als mandataris van de Raad uit. Hij doet dit ook voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
  • 3. 
    De minister van Buitenlandse Zaken is een van de vice-voorzitters van de Europese Commissie. Hij wordt belast met de externe betrekkingen en de coördinatie van de andere aspecten van het externe optreden van de Unie. Bij de uitoefening van zijn verantwoordelijkheden binnen de Commissie en alleen voorzover het die verantwoordelijkheden betreft, is de minister van Buitenlandse Zaken onderworpen aan de procedures tot regeling van de werking van de Commissie.
 

I-28: Het Hof van Justitie

  • 1. 
    Het Hof van Justitie verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Grondwet. Het Hof van Justitie omvat bovendien de Rechtbank van de Europese Unie en gespecialiseerde rechtbanken. De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om effectieve rechtsbescherming op het gebied van het recht van de Unie te waarborgen.
  • 2. 
    Het Hof van Justitie bestaat uit een rechter per lidstaat en wordt bijgestaan door advocaten-generaal. De Rechtbank van de Europese Unie bestaat uit ten minste een rechter per lidstaat: het aantal rechters wordt vastgesteld in het Statuut van het Hof van Justitie. De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie en de rechters van de Rechtbank van de Europese Unie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en voldoen aan de voorwaarden van de artikelen III-256 en III-257, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor een ambtstermijn van zes jaar benoemd. De leden zijn herbenoembaar.
  • 3. 
    Het Hof van Justitie:
    • doet uitspraak inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep overeenkomstig bepaalde van deel III;
    • geeft, op verzoek van de nationale rechterlijke instanties, prejudiciële beslissingen over de uitlegging van het recht van de Unie en over de geldigheid van de handelingen van de instellingen;
    • doet uitspraak inzake andere in de Grondwet voorziene gevallen.