Eerste afdeling - Afschaffing van de douanerechten tussen de Lid-Staten

Inhoudsopgave van deze pagina:

12: Geen nieuwe in- en uitvoerrechten

De Lid-Staten onthouden zich ervan onderling nieuwe in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking in te voeren en de rechten en heffingen te verhogen welke zij in hun onderlinge handelsbetrekkingen toepassen.

13: Geleidelijke afschaffing invoerrechten en heffingen

  • 1. 
    De tussen de Lid-Staten bestaande invoerrechten worden geleidelijk afgeschaft, overeenkomstig de artikelen 14 en 15.
  • 2. 
    Heffingen, van gelijke werking als invoerrechten, tussen de Lid-Staten van toepassing, worden door hen in de loop van de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. De Commissie stelt bij wege van richtlijnen het ritme van deze opheffing vast. Zij laat zich leiden door de regels vervat in artikel 14, leden 2 en 3, alsook door de richtlijnen welke de Raad met toepassing van genoemd lid 2 heeft vastgesteld.

14: Tijdpad verlaging onderlinge invoerrechten

  • 1. 
    Voor ieder produkt is het basisrecht waarop de achtereenvolgende verlagingen moeten worden toegepast, het op 1 januari 1957 toegepaste recht.
  • 2. 
    Het ritme der verlagingen, is als volgt bepaald
    • a) 
      tijdens de eerste etappe wordt de eerste verlaging een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag tot stand gebracht; de tweede verlaging achttien maanden later; de derde aan het einde van het vierde jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag;
    • b) 
      tijdens de tweede etappe wordt achttien maanden na het begin daarvan een verlaging toegepast; een tweede verlaging volgt achttien maanden na de voorgaande; een derde verlaging komt een jaar later tot stand;
    • c) 
      de dan nog tot stand te brengen verlagingen geschieden in de loop van de derde etappe; de Raad bepaalt het ritme daarvan bij wege van richtlijnen welke hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vaststelt.
  • 3. 
    Bij de eerste verlaging wordt tussen de Lid-Staten onderling voor elk produkt een recht, gelijk aan het basisrecht verminderd met 10%, toegepast.

    Bij iedere volgende verlaging dient elke Lid-Staat al zijn rechten zodanig te verlagen, dat de totale opbrengst der rechten, in lid 4 omschreven, met 10% wordt verminderd met dien verstande dat voor elk der produkten de verlaging ten minste 5% van het basisrecht dient te bedragen.

    Voor die produkten waarop het recht dan nog hoger dan 30% zou zijn, dient echter iedere verlaging ten minste 10% van het basisrecht te bedragen.

  • 4. 
    Voor elke Lid-Staat wordt de in lid 3 bedoelde totale opbrengst der rechten berekend door de waarde der tijdens het jaar 1956 uit de overige Lid-Staten ingevoerde goederen te vermenigvuldigen met de basisrechten.
  • 5. 
    De bijzondere vraagstukken welke zich bij de toepassing van de voorgaande leden voordoen, worden geregeld door richtlijnen welke de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vaststelt.
  • 6. 
    De Lid-Staten brengen aan de Commissie verslag uit van de wijze waarop bovenstaande regels voor de verlaging der rechten worden toegepast. Zij streven ernaar dat de verlaging der rechten op elk produkt de volgende percentages bereikt
    • aan het einde van de eerste etappe, ten minste 25% van het basisrecht,
    • aan het einde van de tweede etappe, ten minste 50% van het basisrecht.

    De Commissie doet de Lid-Staten alle dienstige aanbevelingen indien zij vaststelt dat er gevaar bestaat dat de bij artikel 13 bepaalde doelstellingen en de in dit lid vastgestelde percentages niet kunnen worden bereikt.

  • 7. 
    De bepalingen van dit artikel kunnen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

15: Versnelling tijdpad afschaffing onderlinge invoerrechten

  • 1. 
    Ongeacht de bepalingen van artikel 14, kan elke Lid-Staat tijdens de overgangsperiode de heffing van de rechten op de uit de overige Lid-Staten ingevoerde produkten geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie hiervan in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten verklaren zich bereid hun invoerrechten ten opzichte van de overige Lid-Staten in een sneller tempo te verlagen dan volgens artikel 14 is bepaald, indien hun algemene economische toestand en de toestand in de betrokken sector hun zulks toelaten.

    De Commissie doet de betrokken Lid-Staten daartoe aanbevelingen.

16: Opheffing uitvoerrechten en heffingen aan eind eerste etappe

De Lid-Staten heffen, uiterlijk aan het einde van de eerste etappe, de tussen hen bestaande uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking op.

17: Douanerechten van fiscale aard

  • 1. 
    De bepalingen van de artikelen 9 tot en met 15, lid 1, zijn van toepassing op de douanerechten van fiscale aard. Deze rechten komen echter niet in aanmerking voor de berekening van de totale opbrengst der rechten noch voor de verlaging van alle rechten bedoeld in artikel 14, leden 3 en 4.

    Deze rechten worden bij elke verlaging met ten minste 10% van het basisrecht verminderd. De Lid-Staten kunnen deze rechten in een sneller tempo dan in artikel 14 voorzien, verlagen.

  • 2. 
    De Lid-Staten brengen, vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, hun douanerechten van fiscale aard ter kennis van de Commissie.
  • 3. 
    De Lid-Staten behouden de bevoegdheid deze rechten te vervangen door een binnenlandse heffing welke in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 95.
  • 4. 
    Wanneer de Commissie vaststelt dat de vervanging van een douanerecht van fiscale aard in een Lid-Staat op ernstige moeilijkheden stuit, machtigt zij deze Staat dit recht te handhaven op voorwaarde dat hij het uiterlijk zes jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag opheft. De machtiging dient voor het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag te worden gevraagd.