Titel II - De landbouw

Inhoudsopgave van deze pagina:

38: Definitie gemeenschappelijk landbouwbeleid

  • 1. 
    De gemeenschappelijke markt omvat mede de landbouw en de handel in landbouwprodukten. Onder landbouwprodukten worden verstaan de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de produkten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden.
  • 2. 
    Voor zover in de artikelen 39 tot en met 46 niet anders is bepaald, zijn de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt van toepassing op de landbouwprodukten.
  • 3. 
    De produkten welke vallen onder de bepalingen van de artikelen 39 tot en met 46 zijn vermeld in een lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht. Evenwel, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, welke produkten aan deze lijst moeten worden toegevoegd.
  • 4. 
    De werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor de landbouwprodukten dienen gepaard te gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Lid-Staten.

39: Doelstellingen, waarborgen

  • 1. 
    Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:
    • a) 
      de produktiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproduktie als een optimaal gebruik van de produktiefactoren, met name van de arbeidskrachten, te verzekeren,
    • b) 
      aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn,
    • c) 
      de markten te stabiliseren,
    • d) 
      de voorziening veilig te stellen,
    • e) 
      redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.
  • 2. 
    Bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen zal rekening gehouden worden met:
    • a) 
      de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden,
    • b) 
      de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen,
    • c) 
      het feit, dat de landbouwsector in de Lid-Staten nauw verweven is met de gehele economie.

40: Middelen

  • 1. 
    De Lid-Staten ontwikkelen tijdens de overgangsperiode geleidelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid en brengen het uiterlijk aan het einde van die periode tot stand.
  • 2. 
    Om de in artikel 39 gestelde doeleinden te bereiken zal een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten tot stand worden gebracht.

    Naar gelang van de produkten neemt deze ordening een van de volgende vormen aan:

    • a) 
      gemeenschappelijke regels inzake mededinging,
    • b) 
      verplichte coördinatie van de verschillende nationale marktorganisaties,
    • c) 
      een Europese marktorganisatie.
  • 3. 
    De gemeenschappelijke ordening in een der in lid 2 vermelde vormen kan alle maatregelen medebrengen welke noodzakelijk zijn om de in artikel 39 omschreven doelstellingen te bereiken, met name prijsregelingen, subsidies zowel voor de produktie als voor het in de handel brengen der verschillende produkten, systemen van voorraadvorming en opslag en gemeenschappelijke organisatorische voorzieningen voor de stabilisatie van de in- of uitvoer.

    Zij moet zich beperken tot het nastreven van de in artikel 39 genoemde doeleinden en elke discriminatie tussen producenten of verbruikers van de Gemeenschap uitsluiten.

    Een eventueel gemeenschappelijk prijsbeleid moet op gemeenschappelijke criteria en op éénvormige berekeningswijzen berusten.

  • 4. 
    Om de in lid 2 bedoelde gemeenschappelijke ordening aan haar doel te laten beantwoorden, kunnen een of meer oriëntatie- en garantiefondsen voor de landbouw in het leven worden geroepen.

41: Voorzieningen

Ten einde de in artikel 39 omschreven doeleinden te bereiken, kunnen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met name voorzieningen worden getroffen met betrekking tot:

  • a) 
    een doeltreffende coördinatie van hetgeen ondernomen wordt op het gebied van de beroepsopleiding, het landbouwkundig onderzoek en de landbouwkundige voorlichting, welke coördinatie gemeenschappelijk gefinancierde projecten of instellingen kan medebrengen,
  • b) 
    gemeenschappelijke acties voor de ontwikkeling van het verbruik van bepaalde produkten.

42: Mededingings- en staatssteunregels voor handel in landbouwprodukten

De bepalingen van het hoofdstuk over regels betreffende de mededinging zijn op de voortbrenging van en de handel in landbouwprodukten slechts in zoverre van toepassing, als door de Raad met inachtneming van de in artikel 39 vermelde doeleinden zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 43, leden 2 en 3.

De Raad kan niet name machtiging geven tot het verlenen van steun

  • a) 
    ter bescherming van door structurele of natuurlijke omstandigheden benadeelde bedrijven,
  • b) 
    in het kader van economische ontwikkelingsplannen.

43: Conferentie voor onderlinge vergelijking landbouwbeleid

  • 1. 
    Ten einde de hoofdlijnen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid uit te stippelen, roept de Commissie, zodra het Verdrag in werking is getreden, een conferentie van de Lid-Staten bijeen, om hun landbouwbeleid onderling te vergelijken met name door een overzicht op te stellen van hun middelen en behoeften.
  • 2. 
    Rekening houdend met de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde conferentie, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voorstellen inzake de totstandbrenging en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, daarbij inbegrepen de vervanging van de nationale organisaties door een van de in artikel 40, lid 2, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening, alsook de uitvoering van de in deze titel speciaal vermelde maatregelen.

    Deze voorstellen dienen rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen de in deze titel genoemde landbouwvraagstukken.

    Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering stelt de Raad, tijdens de eerste twee etappes met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, verordeningen of richtlijnen vast of geeft beschikkingen onverminderd de aanbevelingen die hij zou kunnen doen.

  • 3. 
    De in artikel 40, lid 2, genoemde gemeenschappelijke ordening kan overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de plaats worden gesteld van de nationale marktorganisaties
    • a) 
      indien de gemeenschappelijke ordening aan die Lid-Staten welke tegen deze maatregelen gekant zijn en zelf over een nationale organisatie voor de betrokken produktie beschikken, gelijkwaardige waarborgen biedt inzake de werkgelegenheid en de levensstandaard van de betrokken producenten; met inachtneming van het ritme van de mogelijke aanpassing en van de noodzakelijke specialisatie, en
    • b) 
      indien deze ordening aan het handelsverkeer binnen de Gemeenschap analoge voorwaarden waarborgt als op een nationale markt bestaan.
  • 4. 
    Wanneer voor bepaalde grondstoffen een gemeenschappelijke ordening in het leven wordt geroepen, voordat er reeds een gemeenschappelijke ordening voor de overeenkomstige verwerkte produkten bestaat, mogen de betrokken grondstoffen, gebruikt voor de produkten die voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd, van buiten de Gemeenschap worden ingevoerd.

44: Minimumprijzen, invoerbepalingen

  • 1. 
    Tijdens de overgangsperiode is het, voor zover de geleidelijke opheffing van de douanerechten en van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten kan leiden tot zodanige prijzen dat de in artikel 39 vastgestelde doeleinden in gevaar worden gebracht, aan elke Lid-Staat geoorloofd voor bepaalde produkten, op niet-discriminerende wijze en ter vervanging van de contingenten, in dier voege dat de in artikel 45, lid 2, bedoelde uitbreiding van de omvang van het handelsverkeer niet wordt belemmerd, een stelsel van minimumprijzen toe te passen beneden welke de invoer
    • hetzij tijdelijk kan worden geschorst of verminderd,
    • hetzij kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat die invoer plaatsvindt tegen een hogere prijs dan de voor het betrokken produkt vastgestelde minimumprijs.

    In het tweede geval worden de minimumprijzen vastgesteld exclusief de douanerechten.

  • 2. 
    De minimumprijzen mogen geen vermindering van het tussen de Lid-Staten bij de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaande handelsverkeer tot gevolg hebben, noch een beletsel vormen voor een geleidelijke uitbreiding van dit handelsverkeer. De minimumprijzen mogen niet zodanig worden toegepast, dat zij een beletsel vormen voor de ontwikkeling van een natuurlijke preferentie tussen de Lid-Staten.
  • 3. 
    Zodra dit Verdrag in werking is getreden, stelt de Raad op voorstel van de Commissie objectieve criteria vast voor de totstandkoming van stelsels van minimumprijzen en voor de vaststelling van deze prijzen.

    Deze criteria houden met name rekening met de gemiddelde nationale kostprijzen in de Lid-Staat welke de minimumprijs toepast, niet de positie der verschillende ondernemingen ten opzichte van die gemiddelde kostprijzen, alsook met de noodzaak zowel de geleidelijke verbetering van de bedrijfsvoering in de landbouw als de noodzakelijke aanpassing en specialisatie binnen de gemeenschappelijke markt te bevorderen.

    De Commissie stelt eveneens een procedure voor ter herziening dezer criteria ten einde rekening te houden met de technische vooruitgang en deze te bespoedigen, alsook om binnen de gemeenschappelijke markt de prijzen geleidelijk nader tot elkaar te brengen.

    Bedoelde criteria alsmede de herzieningsprocedure moeten in de loop van de eerste drie jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag door de Raad met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld.

  • 4. 
    Tot het tijdstip waarop het besluit van de Raad van kracht wordt, kunnen de Lid-Staten de minimumprijzen vaststellen, mits zij deze tevoren ter kennis brengen van de Commissie en van de overige Lid-Staten, ten einde hun gelegenheid te geven om hun opmerkingen te maken.

    Zodra de Raad zijn besluit heeft genomen, worden de minimumprijzen door de Lid-Staten vastgesteld op de grondslag van de overeenkomstig bovenstaande bepalingen vastgestelde criteria.

    Op voorstel van de Commissie kan de Raad de door de Lid-Staten genomen besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen herzien indien zij niet aan de aldus omschreven criteria voldoen.

  • 5. 
    Ingeval het voor bepaalde produkten nog niet mogelijk is geweest de bovengenoemde objectieve criteria vast te stellen, kan de Raad vanaf het begin der derde etappe met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de op deze produkten toegepaste minimumprijzen wijzigen.
  • 6. 
    Aan het einde van de overgangsperiode wordt van de dan nog bestaande minimumprijzen een overzicht samengesteld. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met een meerderheid van negen stemmen, gewogen als in de eerste alinea van artikel 148, lid 2, is bepaald, de regeling vast die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden toegepast.

45: Langdurige onderlinge invoer- en uitvoercontracten

  • 1. 
    Tot het tijdstip waarop de nationale organisaties door een der in artikel 40, lid 2, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening worden vervangen, wordt voor de produkten waarvoor in sommige Lid-Staten
    • bepalingen bestaan, welke ertoe strekken de nationale producenten te verzekeren van de afzet van hun produkten en
    • invoerbehoeften bestaan,

    de ontwikkeling van het handelsverkeer nagestreefd door het afsluiten van overeenkomsten of contracten op lange termijn tussen de uitvoerende en invoerende Lid-Staten.

    Deze overeenkomsten of contracten moeten ertoe strekken bij de toepassing van bovenbedoelde bepalingen op de verschillende producenten van de Gemeenschap elke discriminatie geleidelijk af te schaffen.

    De bovenbedoelde overeenkomsten of contracten worden in de loop van de eerste etappe gesloten; met het beginsel van wederkerigheid moet rekening worden gehouden.

  • 2. 
    Wat de hoeveelheden betreft gaan deze overeenkomsten of contracten uit van de gemiddelde omvang van de handel in de betrokken produkten tussen de Lid-Staten gedurende de drie jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit Verdrag; zij voorzien eveneens met inachtneming van de traditionele handelsstromen in een toeneming van deze omvang binnen de grenzen van de bestaande behoeften.

    Wat de prijzen betreft maken deze overeenkomsten of contracten het de producenten mogelijk, de overeengekomen hoeveelheden af te zetten tegen prijzen die zich geleidelijk aanpassen aan de op de binnenlandse markt van het kopende land aan de nationale producenten betaalde prijzen.

    Deze aanpassing moet zo regelmatig mogelijk geschieden en uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode zijn voltooid.

    De prijzen worden door middel van onderhandelingen tussen de betrokken partijen bepaald aan de hand van richtlijnen welke de Commissie voor de toepassing van de twee voorgaande alinea's zal vaststellen.

    Indien de eerste etappe wordt verlengd, wordt de uitvoering van de overeenkomsten of contracten voortgezet overeenkomstig de aan het einde van het vierde jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag, geldende voorwaarden, terwijl de verplichtingen tot vergroting van de hoeveelheden en tot aanpassing van de prijzen worden geschorst tot aan de overgang naar de tweede etappe.

    De Lid-Staten benutten alle mogelijkheden waarover zij krachtens hun wettelijke bepalingen met name op het gebied van het invoerbeleid beschikken, ten einde het sluiten en de uitvoering van genoemde overeenkomsten of contracten te verzekeren.

  • 3. 
    Naarmate de Lid-Staten grondstoffen nodig hebben voor het vervaardigen van voor de uitvoer naar landen buiten de Gemeenschap bestemde produkten, die moeten concurreren met de produkten van derde landen, mogen deze overeenkomsten of contracten geen beletsel vormen voor de invoer van grondstoffen uit derde landen, welke met het oog daarop geschiedt. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de Raad met eenparigheid van stemmen besluit de nodige uitkeringen toe te kennen om het verschil goed te maken tussen de hogere prijs die betaald is voor de op grond van die overeenkomsten of contracten met dat doel ingevoerde goederen, en de franco-prijzen voor dezelfde goederen, wanneer die op de wereldmarkt worden verkregen.

46: Compenserende heffingen

Wanneer in een Lid-Staat een produkt onder een nationale marktorganisatie valt of onder een binnenlandse regeling van gelijke werking welke een gelijksoortige produktie in een andere Lid-Staat bij de mededinging nadelig beïnvloedt, leggen de Lid-Staten een compenserende heffing op de invoer van dat produkt uit de Lid-Staat waar de organisatie of de regeling bestaat, tenzij deze Staat een compenserende heffing op de uitvoer toepast.

De Commissie bepaalt de hoogte van deze heffingen zodanig als nodig is om het evenwicht te herstellen; zij kan eveneens machtiging verlenen tot het nemen van andere maatregelen vaarvan zij de voorwaarden en wijze van toepassing vaststelt.

47: Taak Economisch en Sociaal Comité

Wat de taak van het Economisch en Sociaal Comité ingevolge deze titel betreft, dient de afdeling landbouw zich ter beschikking te houden van de Commissie ten einde de beraadslagingen van het Comité voor te bereiden, overeenkomstig de artikelen 197 en 198.


Voorgeschiedenis

Het is van meet af aan het standpunt niet alleen van de Nederlandse Regering, maar ook van de Regeringen der andere deelnemende landen geweest, dat de landbouw een integrerend deel zou moeten uitmaken van de Gemeenschappelijke Markt. Dit standpunt kwam reeds in het rapport-Spaak tot uiting en wordt ook in het Verdrag (in artikel 38) nog eens uitdrukkelijk gesteld.

Dat dit een uitermate moeilijke opgave is, is in het verleden reeds gebleken. Gememoreerd zij, dat reeds in 1952 een poging is ondernomen op het gebied van de landbouw tot de vorming van een Gemeenschappelijke Markt te komen. In maart 1952 werd hiertoe op initiatief van de Franse Regering een voorbereidende Ministersconferentie gehouden, waaraan een zeventiental landen deelnam. De conferentie had ten doel voortgang te maken met de sectorsgewijze economische integratie, welke ter hand was genomen met de vorming van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

Zoals bekend leverden deze besprekingen met betrekking tot de landbouwintegratie geen positieve resultaten op. De conferentie vond plaats in een exclusief agrarische sfeer, waardoor de producentenbelangen een overheersende rol speelden.

Onvermijdelijke concessies vonden geen compensatie in voordelen in andere sectoren van de economie. Niet alleen bleek overeenstemming in de ruimere kring van 17 landen onbereikbaar, doch ook de Ministers van Landbouw der zes K.S.G.-landen konden ondanks de reeds ingezette evolutie ter zake niet tot een gemeenschappelijk standpunt komen. Een essentiële factor was daarbij, dat geen der landen, met uitzondering van Nederland, bereid was op het gebied van de landbouw het beginsel der gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te aanvaarden en organen in het leven te roepen, welke over de hiertoe noodzakelijke bevoegdheden zouden kunnen beschikken.

Men wenste niet verder te gaan dan tot een samenwerking op zuiver intergouvernementele grondslag. Op het gebied van de landbouw is deze samenwerking dan ook voortgezet in het daarvoor meest aangewezen brede kader van de O.E.E.S. Duidelijk was, althans naar de opvatting van de Nederlandse Regering, gebleken, dat een werkelijke Gemeenschappelijke Markt voor de landbouw slechts te verwezenlijken zou zijn als onderdeel van een algemene economische integratie. Zulks is in het thans voorliggende Verdrag geschied, en wel op een wijze, welke is aangegeven in het hierna nader toe te lichten speciale hoofdstuk voor de landbouw. De produkten, waarop de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zullen zijn, zijn opgesomd in Bijlage II van het Verdrag.

Vervanging der nationale marktregelingen door Gemeenschapsregelingen

De kern van het speciale hoofdstuk over de landbouw wordt gevormd door de voorschriften inzake de totstandbrenging van een gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Onder de doeleinden, welke dit beleid beoogt, staat de verhoging van de produktiviteit door de rationele ontwikkeling van de agrarische produktie voorop (artikel 39). Daarnaast zal aandacht moeten worden geschonken aan de verhoging van het levenspeil der agrarische bevolking, de stabilisatie van de markten, de zekerheid van de voorziening en de totstandkoming van voor de consumenten redelijke prijzen.

Zoals reeds eerder werd opgemerkt, gaat het bij de verwezenlijking van de doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid er vooral om een modus te vinden voor de wijze, waarop de thans bestaande vele en onderling verschillende nationale regelingen zullen worden vervangen door Gemeenschapsregelingen.

Deze Gemeenschapsregelingen kunnen, al naar gelang van produkt, blijkens artikel 40 de vorm aannemen:

  • hetzij van gemeenschappelijke concurrentieregels,
  • hetzij van een verplichte coördinatie der nationale markt-regelingen,
  • hetzij van een gemeenschappelijke Europese Markt-organisatie.

Slotbeschouwing

Bij een poging om een algemene beoordeling te geven over de bepalingen op het gebied van de landbouw, dient te worden erkend, dat deze bepalingen weinig houvast geven voor het inzicht in de toekomstige ontwikkeling. Bijna alles wordt overgelaten aan het beleid van de organen der Gemeenschap. Essentieel is daarbij, dat in elk geval in dit Verdrag thans is bereikt, dat de volledige autonomie van de Lid-Staten op het gebied van de landbouw doorbroken kan worden.

Dit moet een aanzienlijke stap vooruit worden geacht ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is een zekerheid geschapen, dat éénmaal een akkoord zal worden bereikt over het te voeren gemeenschappelijk landbouwbeleid en over de in te voeren Gemeenschapsregelingen voor alle daarvoor in aanmerking komende produkten.

De sombere verwachtingen, welke men in sommige kringen schijnt te hebben omtrent onze toekomstige afzet van landbouwprodukten binnen de Gemeenschap, kan de Regering moeilijk delen. Immers, de hele opzet van dit hoofdstuk is, dat in de toekomst het onderling verkeer in landbouwprodukten moet worden vergroot en dat de specialisatie binnen Europa moet worden verbeterd. De Regering vertrouwt er dan ook op, dat uiteindelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het voordeel van de Nederlandse landbouw zal zijn.