Artikel 52: Definitie vrijheid van vestiging

51
Artikel 52
53

In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. Deze geleidelijke opheffing zal eveneens betrekking hebben op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.

De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 i, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Nederlandse regering

Alinea 1

In artikel 52 wordt in beginsel de vrije vestiging in een der landen van de Gemeenschap toegestaan aan alle onderdanen der Lid-Staten, waar ook gevestigd. Deze vrijheid geldt eveneens voor het vestigen van agentschappen of filialen. In dat geval moet degene, die een dergelijk agentschap of filiaal wil openen, echter gevestigd zijn binnen de Gemeenschap.

Ook ten aanzien van de vrijheid van dienstverlening is behalve de nationaliteit van één der Lid-Staten ook nog de vestiging op het gebied van één dezer Lid-Staten vereist.

Het verschil is duidelijk en logisch. Indien iemand zich elders wil vestigen, is het van weinig belang waar hij vroeger gevestigd was: uitsluitend de nationaliteit is, beslissend. Indien men echter een filiaal wil stichten of elders een dienst wil verrichten, is het billijk te verlangen, dat de hoofdvestiging of vestiging zich bevindt binnen de Gemeenschap en derhalve onderworpen is aan de algemene regels der Gemeenschap.

Waar vennootschappen ook filialen stichten of diensten kunnen verlenen, is het noodzakelijk hiervoor vast te stellen waar de plaats van vestiging is. Zonder te treden in de vele meningen, die theoretisch over dit onderwerp bestaan, is in artikel 58 i een eenvoudige en vrij ruime definitie opgenomen.

Artikel 52 alinea 2, en artikel 60

Deze artikelen bieden weinig moeilijkheden en behoeven geen verdere toelichting. Slechts zij opgemerkt, dat de tweede alinea van artikel 60 i betrekking heeft op de tijdelijke vestiging in verband met het verrichten van een bepaalde dienst, b.v. het uitvoeren van een werk, zulks om te voorkomen, dat de vrijheid van dienstverlening van haar inhoud wordt beroofd door voorwendsels van geheel andere aard.

2.

Ontwikkeling artikel

1957

In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. Deze geleidelijke opheffing zal eveneens betrekking hebben op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.

De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 i, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

2002

In het kader van de volgende bepalingen zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een lidstaat die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.

De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 i, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.