Hoofdstuk 2 - Het recht van vestiging

Inhoudsopgave van deze pagina:

52: Definitie vrijheid van vestiging

In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. Deze geleidelijke opheffing zal eveneens betrekking hebben op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.

De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

53: Geen nieuwe beperkingen m.b.t. vestiging

De Lid-Staten voeren geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vestiging op hun grondgebied van onderdanen der andere Lid-Staten, voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald.

54: Tijdpad, middelen

  • 1. 
    Vóór het einde van de eerste etappe stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, een algemeen programma op voor de opheffing van de binnen de Gemeenschap bestaande beperkingen van de vrijheid van vestiging. De Commissie legt dit voorstel in de loop van de eerste twee jaar van de eerste etappe aan de Raad voor.

    Het programma stelt voor iedere soort van werkzaamheid de algemene voorwaarden vast voor de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en met name de etappes daarvan.

  • 2. 
    Ten einde het algemeen programma uit te voeren of, bij gebreke van dit programma, een etappe af te leggen bij de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid, beslist de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, bij wege van richtlijnen, met eenparigheid van stemmen tot aan het einde van de eerste etappe en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 3. 
    De Raad en de Commissie oefenen de taken uit welke hun door bovenstaande bepalingen worden toevertrouwd, met name
    • a) 
      door in het algemeen bij voorrang die werkzaamheden te behandelen waarvoor de vrijheid van vestiging een bijzonder nuttige bijdrage levert ter ontwikkeling van de produktie en van het handelsverkeer,
    • b) 
      door het verzekeren van een nauwe samenwerking tussen de bevoegde nationale bestuursinstellingen ten einde de bijzondere omstandigheden van de verschillende betrokken werkzaamheden binnen de Gemeenschap te leren kennen,
    • c) 
      door het afschaffen van die bestuursrechtelijke procedures en handelwijzen, voortvloeiende hetzij uit de nationale wetgeving hetzij uit voordien tussen de Lid-Staten gesloten akkoorden waarvan de handhaving een beletsel zou vormen voor de vrijheid van vestiging,
    • d) 
      door ervoor te waken dat de werknemers van een der Lid-Staten welke op het grondgebied van een andere Lid-Staat te werk zijn gesteld, op dit grondgebied kunnen verblijven om er anders dan in loondienst werk te verrichten, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden waaraan zij zouden moeten voldoen indien zij op het tijdstip waarop zij genoemde bezigheid willen opvatten, eerst in die Staat zouden zijn aangekomen,
    • e) 
      door de verwerving en de exploitatie mogelijk te maken van op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen grondbezit door een onderdaan van een andere Lid-Staat, voor zover de beginselen van artikel 39, lid 2, niet worden aangetast,
    • f) 
      door de geleidelijke opheffing der beperkingen van de vrijheid van vestiging, in elke in behandeling genomen tak van werkzaamheid toe te passen enerzijds op de oprichtingsvoorwaarden op het grondgebied van een Lid-Staat van agentschappen, filialen of dochterondernemingen en anderzijds op de toelatingsvoorwaarden voor het personeel van de hoofdvestiging tot de organen van beheer of toezicht van deze agentschappen, filialen of dochterondernemingen,
    • g) 
      door, voor zover nodig, de waarborgen te coordineren welke in de Lid-Staten worden verlangd van de rechtspersonen in de zin van de tweede alinea van artikel 58, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken,
    • h) 
      door ervoor te zorgen dat de voorwaarden van vestiging niet worden vervalst als gevolg van steunmaatregelen van de Lid-Staten.

55: Uitzonderingsbepalingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn, wat de betrokken Lid-Staat betreft, niet van toepassing op de werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in deze Staat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten dat de bepalingen van dit hoofdstuk op bepaalde werkzaamheden niet van toepassing zijn.

56: Geldigheid en coördinatie wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

  • 1. 
    De voorschriften van dit hoofdstuk en de maatregelen uit hoofde daarvan genomen doen niet af aan de toepasselijkheid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn.
  • 2. 
    Vóór het einde van de overgangsperiode stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor de coördinatie van voornoemde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Na het einde van de tweede etappe stelt de Raad echter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, richtlijnen vast voor de coördinatie van de in elke Lid-Staat geldende bestuursrechtelijke bepalingen.

57: Wederzijdse erkenning diploma's, bepalingen voor medische beroepen

  • 1. 
    Ten einde de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken, stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, tijdens de eerste etappe met eenparigheid en daarna met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, richtlijnen vast inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels.
  • 2. 
    Met hetzelfde doel stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering, vóór de afloop van de overgangsperiode richtlijnen vast inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten betreffende de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan. Eenparigheid van stemmen wordt vereist voor die onderwerpen welke ten minste in een der Lid-Staten bij de wet zijn geregeld en eveneens voor maatregelen welke betrekking hebben op de bescherming van de besparingen, met name op de kredietverlening en op het bankwezen, en op de voorwaarden waaronder in de verschillende Lid-Staten de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen worden uitgeoefend. In alle overige gevallen besluit de Raad tijdens de eerste etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 3. 
    Wat de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen betreft, zal de geleidelijke opheffing van de beperkingen afhankelijk zijn van de coördinatie van de voorwaarden waaronder zij in de verschillende Lid-Staten worden uitgeoefend.

58: Vennootschappen

De vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat zijn opgericht en welke hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, worden voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de natuurlijke personen die onderdaan zijn van de Lid-Staten.

Onder vennootschappen worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.