14200 (R1048) - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitlevering, het Nederlanderschap en het ingezetenschap

Dit wetsvoorstel werd op 28 oktober 1976 ingediend door de minister van Binnenlandse Zaken, De Gaay Fortman i.

 

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Stand van zaken

Het wetsvoorstel is verheven tot wet en gepubliceerd in het Staatsblad op 28 juni 1979.

De tweede lezing van dit voorstel vond plaats door middel van wetsvoorstel Verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitlevering, het Nederlanderschap en het ingezetenschap.

2.

Kerngegevens

Ingediend
28 oktober 1976

Volledige titel
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitlevering, het Nederlanderschap en het ingezetenschap

Ondertekening memorie van toelichting

De minister van Binnenlandse Zaken, W.F. de Gaay Fortman i

3.

Uit de memorie van toelichting

Op 30 november 1970 is in het kader van de door het kabinet-De Jong beoogde partiële grondwetsherziening bij het parlement een ontwerp van Rijkswet aanhangig gemaakt, dat ten doel had uiteindelijk te leiden tot wijziging van de grondwettelijke bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitlevering, het Nederlanderschap en het ingezetenschap. Dit wetsontwerp werd Kamerstuk 11052 (R 764). Ten aanzien van dit ontwerp bracht de Tweede Kamer op 21 januari 1971 een voorlopig verslag uit. Het kabinet-De Jong heeft gemeend met de beantwoording van het voorlopig verslag te moeten wachten tot ook het voorlopig verslag inzake het algemene wetsontwerp 11051 betreffende verandering in de Grondwet van bepalingen inzake grondrechten, zou zijn verschenen. Deze beslissing en de motieven daarvoor zijn neergelegd in de brief van Minister Beernink dd. 2 februari 1971, gepubliceerd als nr. 5 van Kamerstuk 11052. In de Nota inzake het grondwetsherzieningsbeleid -Bijl. Hand. II 1973-1974 -12944, nr. 1, punt 5.1 -is meegedeeld, dat de regering beide wetsontwerpen 11051 en 11052 in nadere overweging zou nemen, zowel voor wat betreft een inpassing in de algehele grondwetsherziening die het kabinet zich voor ogen stelt, als ten aanzien van de eventuele wenselijkheid van wijziging in de inhoud van de beide wetsontwerpen. De resultaten van de heroverweging van wetsontwerp 11052 zijn neergelegd in bijgaand wetsontwerp. Het aanhangige wetsontwerp 11052 zal worden ingetrokken. De heroverweging heeft ertoe geleid, dat het oorspronkelijke voorstel, vervat in wetsontwerp 11052, gewijzigd werd in technisch en in materieel opzicht. Technisch zijn de wijzigingen ten behoeve van de inpassing van het voorstel in de algemene grondwetsherziening. De technische opzet van het ontwerp is overeenkomstig het systeem dat de andere wetsontwerpen tot grondwetsherziening te zien (zullen) geven. De materiële wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp betreffen met name de bepalingen inzake de toelating tot Nederland, de uitlevering en het verlaten van het land, waarover hieronder nader. Het leek ons gezien de materiële wijzigingen juister wetsontwerp 11052 door een nieuw ontwerp te vervangen. Door het tijdsverloop en door de wijziging van het oorspronkelijke voorstel zijn diverse vragen uit het voorlopig verslag bij wetsontwerp 11 05ü achterhaald. De resterende vragen zullen zoveel mogelijk in deze memorie beantwoord worden.

Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14200 (R 1048), nrs. 1-5

De reden waarom bij bijgaand wetsontwerp, evenals zulks het geval was bij wetsontwerp 11052, de procedure van Rijkswet in acht genomen dient te worden, is de volgende. Het merendeel van de hierbij betrokken onderwerpen wordt door artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk tot aangelegenheid van het Koninkrijk verklaard. Daaromtrent schrijft artikel 5, derde lid, van het Statuut voor, de procedure van Rijkswet te volgen, zoals deze geregeld is in de artikelen 15 tot en met 20 van het Statuut. In bijgaand wetsontwerp wordt ook een tweetal onderwerpen behandeld, die niet vallen onder de opsomming van artikel 3 van het Statuut en waarvoor derhalve de procedure van Rijkswet niet is voorgeschreven. Dit betreft het voorstel om aan een ieder het rechtte geven het land te verlaten, alsme-de het voorstelom de bepaling, welke de Grondwet thans wijdt aan het ingezetenschap, te doen vervallen. Wij achten echter de verknochtheid tussen de onderwerpen die door bijgaand wetsontwerp bestreken worden, van dien aard, dat de betrokken materie niet dient te worden gesplitst over verschillende wetsontwerpen. Ook zouden aan een dergelijke splitsing grote technische bezwaren kleven.

Ten slotte gaan wij op deze plaats in op een vraag die in het algemene gedeelte van het voorlopig verslag bij wetsontwerp 11052 is gesteld en die ook toepasselijk kan worden geacht op bijgaand wetsontwerp. De vraag nl. wat eigenlijk de argumentatie is voor een zodanige herindeling, dat de nieuwe Grondwetin tegenstelling tot de huidige -in één artikel deregels betreffende Nederlanders en betreffende vreemdelingen zal bevatten. Op deze vraag geven wij ten antwoord dat in het onderhavige wetsontwerp, evenals zulks het geval was bij het voorstel vervat in wetsontwerp 11052, verschillende onderwerpen zijn samengebracht uit een oogpunt van systematiek, en wel zodanig dat is geregeld in hoeverre de onderscheidene waarborgen die deze bepaling beoogt te geven voor Nederlanders en/of voor vreemdelingen gelden. Weliswaar verlaat deze herindeling het stramien van de huidige grondwettelijke regeling -voorzover bestaand -op deze punten, maar ook in de huidige Grondwet is deze figuur geen onbekende. Te wijzen valt opartikel 5, regelende de benoembaarheid in een landsbediening zowel van Nederlanders als van vreemdelingen.

  • De toelating van Nederlanders

Wetsontwerp 11052 bevatte het voorstel om, overeenkomstig het advies van de meerderheid van de staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (Tweede rapport, blz. 50-51) in de Grondwet de bepaling op te nemen dat alle Nederlanders in Nederland worden toegelaten en dat zij niet kunnen worden uitgezet. Uit de diverse beschouwingen in het voorlopig verslag bij wetsontwerp 11052 spreekt een grote aarzeling om het recht op toelating voor alle Nederlanders ongeclausuleerd in de Grondwet te verankeren. Met name rees de vraag of de Grondwet voor wat Nederland betreft reciprociteit bij voorbaat moet uitsluiten. In de afgelopen jaren is in de Nederlandse verhoudingen gebleken dat er verschil van inzicht mogelijk is met betrekking tot de beantwoording van de vraag of de nationaliteit alléén, voldoende criterium is om aan het verlangen tot toelating tot Nederland van Nederlanders afkomstig uit een ander Rijksdeel te voldoen. Wij willen voor dit mogelijk gebleken verschil van inzicht de ogen niet sluiten, waar thans de grondwettelijke bepalingen inzake de toelating aan de or-de zijn. Wijziging van de Grondwet in de zin van het oorspronkelijke voorstel, vervat in wetsontwerp 11052, zou voor wat de toelating -en de daarmee samenhangende waarborg van niet-uitzetting -betreft, de zaak voor jaren vastleggen in een stramien, dat slechts moeizaam voor wijziging vatbaar is. Dan zal er geen ruimte zijn voor de wetgever om aan de hand van een beoordeling der omstandigheden te beslissen of regulering van de toelating al Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14200 (R 1048), nrs. 1-5

dan niet wenselijk is. Weliswaar heeft dat vraagstuk aan actuele betekenis ingeboet door het onafhankelijk worden van Suriname. Zou evenwel inde Grondwet een onverkorte toelatingswaarborg voor Nederlanders tot Nederland worden opgenomen, dan zou een eventueel wenselijk geachte toelatingsregeling onmogelijk worden. Daarom volgen wij niet het voorstel van de meerderheid van de Staatscommissie-Cals/Donner om in de Grondwet de onverkorte waarborg van toelating tot Nederland voor Nederlanders, en de daarmee samenhangende garantie van niet-uitzetting, vastte leggen. Wij volgen hierbij de minderheid van de staatscommissie, die beide garanties liever niet in de Grondwet opgenomen zag. Dit doet niet af aan de opvatting die dit kabinet huldigde toen de kwestie van een toelatingsregeling voor Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders aan de orde was. Wij hebben ons toen op het beleidsstandpunt gesteld dat de oplossing van het migratievraagstuk niet dient te worden gezocht in een toelatingsregeling. Op dat standpunt staan wij nog steeds en ook de Twee-de Kamer deelt dit standpunt blijkens haar recente verwerping van de motie-Verwoert tot invoering van een toelatingsregeling voor uit de Nederlandse Antillen afkomstige Nederlanders.1 Wij willen alleen niet voor de toekomst grondwettelijk iedere mogelijkheid tot het maken van een toelatings-regeling volstrekt afsluiten. Daartoe stellen wij in bijgaand wetsontwerp een zodanige opzet voor, dat de huidige situatie gehandhaafd wordt, waarbij de Grondwet ten aanzien van de toelating van Nederlanders tot Nederland en de niet-uitzetting van Nederlanders uit Nederland geen regeling inhoudt. De thans voorgestane opzet sluit aan bij hetgeen in het Vierde protocol bij het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mogelijk wordt gemaakt voor wat betreft de toelating en niet-uitzetting van nationalen (zie voor de tekst van de relevante bepalingen van het Vierde protocol de bijlage bij deze memorie). Artikel 2 van het Vierde protocol regelt onder meer het recht van een ieder om zich binnen een staat vrij te bewegen. Artikel 3 van het Vierde protocol bevat de waarborgen dat niemand mag worden verwijderd uit, en dat niemand de toegang mag worden belet tot, het grondgebied van de staat waarvan hij een onderdaan is. Volkenrechtelijk gezien is het Koninkrijk de «staat» waarop gedoeld wordt in deze bepalingen. Artikel 5, vierde lid, van het Vierde protocol opent uitdrukkelijk de mogelijkheid de verschillende landen waaruit een staat (in casu derhalve het Koninkrijk) kan bestaan te beschouwen als afzonderlijke gebieden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3. Het verdrag staat derhalve toe een onderscheid te maken tussen de gebieden waaruit het Koninkrijk bestaat en de in de artikelen 2 en 3 erkende rechten slechts per gebied te laten gelden. Het Vierde protocol sluit dus de mogelijkheid van het maken van een toelatingsregeling niet uit. Artikel 12 van het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bevat eveneens het recht op bewegingsvrijheid binnen een staat (in casu: het Koninkrijk) en het recht op toegang tot het eigen land (zie voor de tekst van deze verdragsbepaling de bijlage bij deze memorie van toelichting). Wat deze verdragsbepaling betreft heeft de regering voorgesteld bij de ratificatie van het verdrag zodanige voorbehouden te maken, dat de gebieden van het Koninkrijk als afzonderlijke grondgebieden van een staat, c.q. als afzonderlijke landen worden aangemerkt. Daarbij wordt beoogd hetzelf-de te bereiken als het Vierde protocol als mogelijkheid biedt. Intussen betekent de thans voorgestelde opzet niet, dat wij van mening zijn dat de wetgever iedere denkbare toelatingsregeling zou kunnen maken. Deze zal zich er stellig rekenschap van moeten geven of de situatie een toelatingsregeling rechtvaardigt en of de te bereiken doeleinden niet langs andere, betere weg kunnen worden verwerkelijkt. Tevens zal de wetgever erop moeten toezien dat de toelatingsregeling niet discriminatoir is of anderszins ' Zie Bijl. Hand. I11975 I976,13600, Hoofdgrondrechten ongeoorloofd beperkt. Dit betekent dat in feite de ruimte die stuk iv, nr. 14 en Hand. il 1975-1976, biz. 2455

(...)

4.

Nota's van wijziging en amendementen

Bij dit wetsvoorstel werden een nota van wijziging, een nota van verbetering en drie amendementen ingediend.

5.

Documenten

(23 stuks, sortering omgekeerd chronologisch)   sortering omkeren

1 26 juni 1979, stemming(en), Blz. 1151 - 1218     260679 1 16
De stemming over het ontwerp van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overwe ging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitle... - Handelingen Eerste Kamer 1978-1979 26 juni 1979 orde 16
vergadering: 26 juni 1979
 
1 26 juni 1979, behandeling, Blz. 1151 - 1218     260679 1 11
De voortzetting van de behandeling van het ontwerp van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grond wet van de bepalingen inzake de toelatin... - Handelingen Eerste Kamer 1978-1979 26 juni 1979 orde 11
vergadering: 26 juni 1979
 
1 19 juni 1979, behandeling, Blz. 1101 - 1130     190679 1 5
De behandeling van het ontwerp van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de toelating, uitzetting en uitl... - Handelingen Eerste Kamer 1978-1979 19 juni 1979 orde 5
vergadering: 19 juni 1979
 
1 29 mei 1979, eindverslag, nr. 95b Herdruk     KST14200N95b HerdrukK1
Eindverslag van de vaste commissie algemene zaken en huis der koningin
 
1 22 mei 1979, memorie van antwoord, nr. 95a     KST14200N95aK1
Memorie van antwoord
 
1 18 april 1979, voorlopig verslag, nr. 95     KST14200N95K1
Voorlopig verslag van de vaste commissie voor algemene zaken en huis der koningin
 
2 2 februari 1977, behandeling, Blz. 2917 - 2952     020277 2 2
De voortzetting van de behandeling van het ontwerp van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grond wet van de bepalingen inzake de toelatin... - Handelingen Tweede Kamer 1976-1977 02 februari 1977 orde 2
vergadering: 2 februari 1977
 
2 26 januari 1977, gewijzigd amendement, nr. 15     KST14200N15K2
Gewijzigd amendement van de leden Waltmans en Van der Lek, ter vervanging van dat, gedrukt onder nr. 11
 
2 26 januari 1977, nota van wijziging, nr. 14     KST14200N14K2
Nota van wijziging
 
2 26 januari 1977, behandeling, Blz. 2703 - 2864     260177 2 6
De behandeling van het ontwerp van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grond wet van de bepalingen inzake de toelatin... - Handelingen Tweede Kamer 1976-1977 26 januari 1977
vergadering: 26 januari 1977
 
2 25 januari 1977, amendement, nr. 13     KST14200N13K2
Amendement van het lid Van der Lek
 
2 25 januari 1977, amendement, nr. 12     KST14200N12K2
Amendement van het lid Van der Lek
 
2 25 januari 1977, amendement, nr. 11     KST14200N11K2
Amendement van de leden Waltmans en Van der Lek
 
2 24 januari 1977, nota van verbetering, nr. 10     KST14200N10K2
Nota van verbeteringen
 
2 19 januari 1977, eindverslag, nr. 9     KST14200N9K2
Eindverslag
 
2 14 januari 1977, verslag, nr. 8     KST14200N8K2
Verslag van de staten van de nederlandse antillen
 
2 7 januari 1977, memorie van antwoord, nr. 7     KST14200N7K2
Memorie van antwoord
 
2 25 november 1976, voorlopig verslag, nr. 6     KST14200N6K2
Voorlopig verslag
 
2 28 oktober 1976, bijlage(n), nr. 5     KST14200N5K2

 
2 28 oktober 1976, bijlage(n), nr. 4     KST14200N4K2
Bijlagen bij de memorie van toelichting
 
2 28 oktober 1976, memorie van toelichting, nr. 3     KST14200N3K2
Memorie van toelichting
 
2 28 oktober 1976, koninklijke boodschap, nr. 2     KST14200N2K2
Ontwerp van rijkswet
 
2 28 oktober 1976, koninklijke boodschap, nr. 1     KST14200N1K2
Koninklijke boodschap
 

6.

Over dit dossier

Dit parlementaire dossier is door PDC automatisch samengesteld en verrijkt en redactioneel gecheckt. Op basis van dezelfde methoden en technieken creëert PDC 24/7 actuele dossiers in de Parlementaire Monitor en in de EU Monitor. Met behulp van de monitoren volgt u Den Haag en Brussel op de voet of blikt u terug op eerdere besluitvorming. Neem contact op als u meer wilt weten over de parlementaire data van PDC of over een abonnement op een monitor.